De werkverschaffing, met op de bodem van het kanaal de planken 'paden' voor de afvoer van het zand met kruiwagens.
De werkverschaffing, met op de bodem van het kanaal de planken 'paden' voor de afvoer van het zand met kruiwagens.

Historische Kring Wederden

Columns

“Woar blif den kearl met oons tuutje”.
* Uit de krant van zaterdag 2 augustus 1986

Gerrit Wanschers (in 1986 was hij 81 jaar) over het vijftigjarig Twentekanaal: “Voor vijftig uur hard werken tussen de 25 en 35 gulden ontvangen is tegenwoordig niet meer denkbaar, maar een halve eeuw geleden was dat een min of meer vorstelijk inkomen. Het lag beduidend hoger dan de geldende uitkering voor werklozen en vaak nog hoger dan de lonen in het vrije bedrijf.” 

Er moest echter wel een zware inspanning voor worden geleverd, zo zwaar dat de meeste werkers al overleden zijn (anno 1986 -red.). Gerrit Wanschers, destijds namens de gemeente belast met de werkverschaffing, kent geen enkele overlevende meer uit die tijd. Zelf had Wanschers het nauwelijks beter dan de werkers aan de schop. Tot 1932 had hij in de bouw gewerkt voor een loon van ƒ200,- per maand, maar toen hij in de crisisjaren ontslagen werd  was hij al blij dat hij bij de gemeente in dienst kon komen. Het loon lag wel ruim honderd gulden per maand lager.

Na een paar jaar bij de gemeente in dienst te zijn geweest kreeg Wanschers de verantwoordelijkheid over de werkverschaffing. Werklozen moesten in die tijd elke dag stempelen. Dat gebeurde in een gebouwtje dat op de plaats stond waar nu de Kloosterhofflat in Almelo staat, herinnert hij zich nog. “Als we in de gaten kregen dat iemand de zaak beduvelde, dan moest zo iemand vier keer per dag stempelen. Uit de stempelaars werden mannen gekozen voor de werkverschaffing want de gemeente probeerde op die manier zoveel mogelijke mensen aan het werk te houden. De mannen moesten eerst gekeurd worden want alleen gezonde sterke kerels konden het werk aan. Hier werd natuurlijk niet altijd de hand aan gehouden.”

De aanleg van het traject Wiene tot aan de Almelosestraat tussen Wierden en Almelo was aangenomen door Van Hattem en Blankenvoort en bij de werkzaamheden werden de werklozen in ploegen van ongeveer tien man met een putbaas ingezet. De tewerkgestelden kregen een basisloon van dertig cent per uur en werkten op contract. Dat ging als volgt: het kanaal was in vakken verdeeld. ’s Maandags maakte de putbaas akkoord voor een vak en zaterdags na twaalf uur werden de gemaakte meters opgemeten. Voor het spitten werd 7,5 cent per kuub betaald, voor het werk met de kruiwagen twee keer zoveel per kuub en voor het vervoeren met de lorrie daar weer het dubbele van. Voor materiaal, eten  en drinken moesten de mensen zelf zorgen. Roggebrood met spek was bijna noodzaak gezien de zwaarte van het werk. Dat omhoog duwen van de kiepwagens vanaf de kanaalbodem tot op de dijk was aanvankelijk een erg zwaar karwei, want dat moest met de hand gebeuren en dat negen uur per dag. De opbrengst van een vak werd gelijkelijk over de ploeg verdeeld. Het was een afgepaste boterham en als er op woensdag, de dag van het uitbetalen, de man met de centen wat langer wegbleef riepen de zwoegers “Woar blif den kearl met oons tuutje”.  

Er werd hard in het zweet des aanschijns gewerkt, want toen maakte een hoger loon vlijtige handen. Problemen waren er volgens Wanschers haast nooit en als ze er waren werden ze in de minne geschikt. Werklozen die een tijd in de werkverschaffing hadden gezeten, wilden niet meer terug naar  een normale baan, want daar werd veel minder verdiend. Toch waren er ook toen mensen die zich tevreden stelden met een uitkering. Wanschers vertelt: “Er kwam eens een vrouw bij mij aan het loket bij het crisisbureau, om te vragen of haar man ook in de werkverschaffing kon werken. Als hij gezond was, dan kon dat wel. De volgende dag kwam de man zich met een kapotte kop melden, ‘dat hef mein wief doan, a’k nig gung warken krieg ik nog völle meer!’”

Het op akkoord werken had overigens wel tot gevolg dat verschillende projecten veel sneller klaar waren dan gepland was. De ‘gouden’ ploegen uit Almelo genoten in een groot deel van het land een goede reputatie. Voor de boeren zaten er voor en nadelen aan de aanleg van het kanaal. Een voordeel vormde de verbetering van de waterhuishouding, maar een groot nadeel was dat de boeren er een aardige lap grond door kwijtraakten, wel tegen betaling maar er kon geen grond worden gecompenseerd. Ook op het landschap had de aanleg van het kanaal grote invloed. Ondanks alle voor- en nadelen, vorderden de werkzaamheden gestaag. Toen in 1936 de Almelosestraat en de Wierdensestraat werd bereikt, zat het karwei er voorlopig op en kon Wanschers met zijn werkers andere ontginningswerkzaamheden aanpakken. Toen het kanaal feestelijk werd geopend was er voor Wanschers en zijn mannen geen uitnodiging.  Ze konden notabene wel een kaartje kopen om erbij te zijn.  

 'Rustende' kruiwagens.